Gedachtenis van allen die in de Heer ontslapen zijn.
In het bijzonder gedenken we hen die door niemand herinnerd worden en hen die ons dierbaar zijn.
Lees meer
Gedachtenis van allen die in de Heer ontslapen zijn.
In het bijzonder gedenken we hen die door niemand herinnerd worden en hen die ons dierbaar zijn.
Eerste Lezing
Jesaja 25,6.7-9
De Heer van de machten
richt op deze berg voor alle volken
een feestmaal aan met uitgelezen gerechten,
een feestmaal met belegen wijnen,
verrukkelijke, uitgelezen gerechten,
belegen, gelouterde wijnen.
Op deze berg verscheurt Hij de bedekking die over alle volken ligt,
de sluier die alle naties bedekt.
De Heer god vernietigt de dood,
en veegt de tranen van alle gezichten,
op heel de aarde wist Hij de smaad van zijn volk uit:
de Heer heeft het gezegd!
Op die dag zal men zeggen: ‘Dat is onze God.'
Wij hoopten op Hem en Hij heeft ons gered.
Dat is de Heer, op wie wij hoopten;
laat ons blij zijn en juichen om de redding die Hij heeft gebracht.
Psalmgezang
Psalm 23 (22)
Al voert mijn weg door donkere kloven,
ik vrees geen onheil waar Gij mij leidt.
De Heer is mijn herder, niets kom ik tekort;
Hij laat mij weiden op groene velden.
Hij brengt mij aan water, waar ik kan rusten,
Hij geeft mij weer frisse moed.
Mijn schreden leidt Hij langs rechte paden
omwille van zijn Naam.
Al voert mijn weg door donkere kloven,
ik vrees geen onheil waar Gij mij leidt.
Uw stok en uw herderstaf
geven mij moed en vertrouwen.
Gij nodigt mij aan uw tafel
tot ergernis van mijn bestrijders.
Met olie zalft Gij mijn hoofd,
mijn beker is overvol.
Voorspoed en zegen verlaten mij nooit
elke dag van mijn leven.
Het huis van de Heer zal mijn woning zijn
voor alle komende tijden.
Tweede Lezing
Romeinen 8,14-23
Allen die zich laten leiden door de Geest van God, zijn kinderen van God. De Geest die u ontvangen hebt, is er niet een van slaafsheid, die u opnieuw vrees zou aanjagen. U hebt een Geest van kindschap ontvangen, die ons doet uitroepen: Abba, Vader! De Geest zelf bevestigt het getuigenis van onze geest dat wij kinderen zijn van God. Maar als wij kinderen zijn, dan zijn wij ook erfgenamen, en wel erfgenamen van God tezamen met Christus, omdat wij delen in zijn lijden, om ook te delen in zijn verheerlijking.
Ik ben er zelfs van overtuigd dat het lijden van deze tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid waarvan ons de openbaring te wachten staat. Ook de schepping verlangt vurig naar de openbaarmaking van de kinderen van God. Want zij is onderworpen aan een zinloos bestaan, niet omdat zij het zelf wil, maar door de wil van Hem die haar daaraan onderworpen heeft. Maar zij is niet zonder hoop, want ook de schepping zal verlost worden uit de slavernij van de vergankelijkheid, en delen in de glorierijke vrijheid van Gods kinderen. Wij weten immers dat de hele schepping kreunt en onder barensweeën lijdt, nog altijd. En niet alleen zij, ook wij zelf, die de eerstelingen van de Geest toch al hebben ontvangen, ook wij zuchten over ons eigen lot, zolang wij nog wachten op onze aanneming tot kinderen, op de verlossing van ons lichaam.
Evangelie
Alleluia, alleluia, alleluia !
Gisteren ben ik met Christus begraven,
vandaag verrijs ik met U die verrezen zijt.
Alleluia, alleluia, alleluia !
Matteüs 25,31-46
Wanneer de Mensenzoon komt, bekleed met zijn heerlijkheid en rondom Hem alle engelen, dan zal Hij plaatsnemen op de troon van zijn heerlijkheid. Alle volkeren zullen vóór Hem bijeengebracht worden, en Hij zal ze van elkaar scheiden, zoals een herder de schapen van de bokken scheidt. De schapen zal Hij aan zijn rechterhand opstellen, de bokken aan zijn linkerhand. Dan zal de koning tegen hen die aan zijn rechterhand staan zeggen: “Kom, gezegenden van mijn Vader, neem het koninkrijk in bezit dat vanaf het begin van de schepping voor jullie klaar ligt. Want Ik had honger en jullie hebben Me te eten gegeven, Ik had dorst en jullie hebben Me te drinken gegeven, Ik was vreemdeling en jullie hebben Me opgenomen. Ik was naakt en jullie hebben Me gekleed, Ik was ziek en jullie hebben naar Me omgezien, Ik zat in de gevangenis en jullie kwamen naar Me toe.” Dan zullen de rechtvaardigen Hem antwoorden: “Heer, wanneer hebben we U hongerig gezien en U te eten gegeven, of dorstig en U te drinken gegeven? Wanneer hebben we U als vreemdeling gezien en U opgenomen, of naakt en hebben we U gekleed? Wanneer hebben we U ziek of in de gevangenis gezien en zijn we naar U toe gekomen?” De koning zal hun antwoorden: “Ik verzeker jullie, alles wat je voor één van deze minste broeders van Mij hebt gedaan, heb je voor Mij gedaan.” Dan zal Hij zich ook richten tot hen die aan zijn linkerhand staan en tegen hen zal Hij zeggen: “Ga weg van Mij, vervloekten, naar het eeuwige vuur, dat aangelegd is voor de duivel en zijn engelen. Want Ik had honger en jullie hebben Me niet te eten gegeven, Ik had dorst en jullie hebben Me niet te drinken gegeven, Ik was vreemdeling en jullie hebben Me niet opgenomen, Ik was naakt en jullie hebben Me niet gekleed, Ik was ziek en zat in de gevangenis en jullie hebben niet naar Me omgezien.” Dan zullen ook zij antwoorden: “Heer, wanneer hebben we U hongerig gezien of dorstig of als vreemdeling of naakt of ziek of in de gevangenis en hebben we U niet geholpen?” Dan zal Hij hun antwoorden: “Ik verzeker jullie, alles wat je niet voor één van deze minsten hebt gedaan, heb je ook niet voor Mij gedaan.” Zij zullen naar de eeuwige straf gaan, maar de rechtvaardigen naar het eeuwig leven.'
[Copyright © 1995 Katholieke Bijbelstichting]
Alleluia, alleluia, alleluia !
Gisteren ben ik met Christus begraven,
vandaag verrijs ik met U die verrezen zijt.
Alleluia, alleluia, alleluia !
Homilie
De apostel Paulus nodigt ons uit om te kijken naar de toekomst die is weggelegd voor de kinderen van God: "De Geest die u ontvangen hebt, is er niet een van slaafsheid, die u opnieuw vrees zou aanjagen. U hebt een Geest van kindschap ontvangen [...] Maar als wij kinderen zijn, dan zijn wij ook erfgenamen", schrijft hij aan de Romeinen. Hij voegt eraan toe: "Ik ben ervan overtuigd dat het lijden van deze tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid waarvan ons de openbaring te wachten staat". De herdenking van vandaag ontsluit voor onze ogen een glimp van deze "heerlijkheid die ons te wachten staat". Voor ons moet deze heerlijkheid nog komen; aan de overledenen die op de Heer vertrouwd hebben, is ze al geopenbaard. Zij verblijven op die hoge berg, waar de Heer een feestmaal aanricht voor alle volkeren. Op die berg is de sluier die het gezicht bedekt, de onverschilligheid die ons enkel naar onszelf doet kijken, van hun gelaat gehaald: hun ogen contempleren het gelaat van God. Niemand van hen zal nog tranen van droefheid storten, zoals de Apokalyps beschrijft. Als er tranen zijn in de hemel, dan zijn het er van een eindeloze tedere ontroering. Vandaag denken we met de ogen van ons hart aan onze dierbaren in het hart van God, de "plaats" die we vanaf nu al bewonen, maar die zich in haar onvoorstelbare volheid zal openen wanneer we God "van aangezicht tot aangezicht" zullen zien.
Natuurlijk is er een scheiding tussen hen en ons, maar ook een sterke verbondenheid. Die is niet zichtbaar voor de ogen van het lichaam, maar daarom niet minder echt. De gemeenschap met onze overledenen wordt ons geopenbaard door het onpeilbare mysterie van Gods liefde die allen verzamelt en allen in stand houdt. Deze liefde van God is de kern van het leven. Alles gaat voorbij, ook geloof en hoop. Enkel de liefde blijft.
Dat is wat de Heer Jezus ons vertelt in de gelijkenis van het Laatste Oordeel. Het enige wat overblijft van alles wat we gezegd en gedaan, gedacht en gepland hebben, is de liefde. De liefde is altijd groot, ook als ze zich in kleine gebaren, zoals een beker water, een stuk brood, een bezoekje, een troostend woord, een hand die een andere vasthoudt, uit. De liefde is onweerstaanbaar omdat ze een goddelijke vonk is die ontvlamt en de aarde redt. Zalig zijn wij als we het woord van het evangelie dat we gehoord hebben, navolgen. Aan het einde van onze dagen zullen we dan horen: "Kom, gezegenden van mijn Vader, neem het koninkrijk in bezit dat vanaf het begin van de schepping voor jullie klaar ligt", en onze vreugde zal volkomen zijn.
Het gebed is het hart van het leven van de Gemeenschap van Sant’Egidio. Het is haar eerste “werk”. Aan het einde van de dag komt elke Gemeenschap, of die nu klein of groot is, samen bij de Heer om het Woord te beluisteren en zich tot Hem te richten in het gebed. De leerlingen kunnen niet anders dan aan de voeten van Jezus zitten, zoals Maria van Bethanië, om het “betere deel” te kiezen (Lc 10, 42) en van Hem zijn gezindheid te leren (vgl. Fil 2, 5).
Elke keer dat de Gemeenschap zich tot de Heer richt, maakt ze zich die vraag eigen van de anonieme leerling: “Heer, leer ons bidden!” (Lc 11, 1). En Jezus, meester in het gebed, antwoordt: “Wanneer jullie bidden, zeg dan: Abba, Vader”.
Wanneer we bidden, ook in de geslotenheid van ons eigen hart, zijn we nooit alleen of verweesd. Integendeel, we zijn leden van de familie van de Heer. In het gemeenschappelijk gebed wordt naast het mysterie van het kindschap, ook dat van de broederschap en zusterschap duidelijk.
De Gemeenschappen van Sant’Egidio, verspreid over de wereld, verzamelen zich op de verschillende plaatsen die gekozen zijn voor het gebed en brengen de hoop en het verdriet van de “uitgeputte en hulpeloze mensenmenigte” waarover het Evangelie spreekt (Mt 9, 37) bij de Heer. Deze oude menigte omvat de inwoners van onze hedendaagse steden, de armen die zich bevinden in de marge van het leven, en iedereen die wacht om als dagloner te worden aangenomen (vgl. Mt 20).
Het gemeenschappelijk gebed verzamelt de schreeuw, de hoop, het verlangen naar vrede, genezing, zin en redding, die beleefd worden door de mannen en vrouwen van deze wereld. Het gebed is nooit leeg. Het stijgt onophoudelijk op naar de Heer opdat verdriet verandert in vreugde, wanhoop in blijheid, angst in hoop, eenzaamheid in gemeenschap. En het rijk Gods zal spoedig temidden van de mensen komen.