Lezing van Gods Woord
Alleluia, alleluia, alleluia !
Ik ben de goede herder,
Mijn schapen luisteren naar mijn stem,
zij zullen één kudde en één schaapstal worden.
Alleluia, alleluia, alleluia !
Lucas 15,1-10
Telkens kwamen alle tollenaars en zondaars naar Hem luisteren. De farizeeën en schriftgeleerden spraken daar schande van en zeiden: ‘Die man ontvangt zondaars en eet met hen.'
Maar Hij vertelde hun deze gelijkenis: ‘Als een van u honderd schapen heeft en er één van verliest, laat hij dan niet de negenennegentig andere schapen in de eenzaamheid achter om op zoek te gaan naar het verloren schaap, totdat hij het vindt? En als hij het gevonden heeft, neemt hij het vol blijdschap op zijn schouders; thuisgekomen roept hij zijn vrienden en buren en zegt hun: “Deel in mijn blijdschap want ik heb mijn verloren schaap weer teruggevonden.” Ik zeg u, zo zal er in de hemel meer blijdschap zijn over één zondaar die zich bekeert, dan over negenennegentig rechtvaardigen die geen bekering nodig hebben. Of als een vrouw die tien drachmen heeft, er één verliest, steekt ze dan niet een lamp aan, veegt het huis en zoekt zorgvuldig totdat zij die drachme vindt? En als zij die gevonden heeft, roept ze haar vriendinnen en buren en zegt: “Deel in mijn blijdschap, want de drachme die ik verloren had, heb ik teruggevonden.” Zo, zeg Ik u, is er blijdschap bij de engelen van God over één zondaar die zich bekeert.'
[Copyright © 1995 Katholieke Bijbelstichting]
Alleluia, alleluia, alleluia !
Ik geef jullie een nieuw gebod:
gij moet elkander liefhebben.
Alleluia, alleluia, alleluia !
De eerste tien verzen van dit hoofdstuk vertellen twee gelijkenissen over barmhartigheid: die van het verloren schaap en de andere over het verloren geldstuk. In de eerste stelt Jezus de Vader voor als een herder die een van zijn honderd schapen verloren is. Hij laat dus de negenennegentig achter in de schaapsstal en zoekt het verloren schaap. We kunnen het beschouwen als een wet van barmhartigheid die een recht van de zondaar vastlegt: het recht om geholpen te worden vóór de rechtvaardigen. Dat is de ware revolutie die het evangelie teweegbrengt. In een wereld waar meritocratie het ideaal is om de samenleving te organiseren stelt het evangelie het paradoxale primaat van de barmhartigheid en de vergeving voor. In de tweede gelijkenis wordt de Vader verbeeld door een huisvrouw die een drachme is kwijtgeraakt en ernaar blijft zoeken tot ze hem vindt. Dat toont nogmaals het privilege van de liefde van God voor de kleinen. Beiden, de herder en de vrouw, roepen hun buren om feest te vieren als ze het verloren schaap en het verloren geldstuk gevonden hebben. God wil niet de dood, maar de bekering van de zondaars. Hij wil dat zij hun leven veranderen en naar Hem terugkeren. Van de leerlingen wordt een medelijdend hart gevraagd en een zelfde capaciteit om lief te hebben als God. Jezus concludeert: "Er is blijdschap bij de engelen van God over één zondaar die zich bekeert". Dat is het grootste feest voor God. Daarom begint Hij te zoeken, om liefde te bedelen. Dat doet Hij ook met ons. Laten we ervoor zorgen dat Hij ons kan vinden.
Het gebed is het hart van het leven van de Gemeenschap van Sant’Egidio. Het is haar eerste “werk”. Aan het einde van de dag komt elke Gemeenschap, of die nu klein of groot is, samen bij de Heer om het Woord te beluisteren en zich tot Hem te richten in het gebed. De leerlingen kunnen niet anders dan aan de voeten van Jezus zitten, zoals Maria van Bethanië, om het “betere deel” te kiezen (Lc 10, 42) en van Hem zijn gezindheid te leren (vgl. Fil 2, 5).
Elke keer dat de Gemeenschap zich tot de Heer richt, maakt ze zich die vraag eigen van de anonieme leerling: “Heer, leer ons bidden!” (Lc 11, 1). En Jezus, meester in het gebed, antwoordt: “Wanneer jullie bidden, zeg dan: Abba, Vader”.
Wanneer we bidden, ook in de geslotenheid van ons eigen hart, zijn we nooit alleen of verweesd. Integendeel, we zijn leden van de familie van de Heer. In het gemeenschappelijk gebed wordt naast het mysterie van het kindschap, ook dat van de broederschap en zusterschap duidelijk.
De Gemeenschappen van Sant’Egidio, verspreid over de wereld, verzamelen zich op de verschillende plaatsen die gekozen zijn voor het gebed en brengen de hoop en het verdriet van de “uitgeputte en hulpeloze mensenmenigte” waarover het Evangelie spreekt (Mt 9, 37) bij de Heer. Deze oude menigte omvat de inwoners van onze hedendaagse steden, de armen die zich bevinden in de marge van het leven, en iedereen die wacht om als dagloner te worden aangenomen (vgl. Mt 20).
Het gemeenschappelijk gebed verzamelt de schreeuw, de hoop, het verlangen naar vrede, genezing, zin en redding, die beleefd worden door de mannen en vrouwen van deze wereld. Het gebed is nooit leeg. Het stijgt onophoudelijk op naar de Heer opdat verdriet verandert in vreugde, wanhoop in blijheid, angst in hoop, eenzaamheid in gemeenschap. En het rijk Gods zal spoedig temidden van de mensen komen.