MAANDAG IN DE GOEDE WEEK
Gedachtenis van de martelaren voor van het evangelie.
Lees meer
MAANDAG IN DE GOEDE WEEK
Gedachtenis van de martelaren voor van het evangelie.
Lezing van Gods Woord
Loven wij de Heer, Hem zij alle eer en dank.
Dit is het evangelie van de armen, de bevrijding van de gevangenen,
het zicht van de blinden, de vrijheid van de onderdrukten.
Loven wij de Heer, Hem zij alle eer en dank.
Johannes 12,1-11
Jezus kwam zes dagen voor het paasfeest naar Betanië, de woonplaats van Lazarus, de man die door Jezus uit de doden was opgewekt. Men gaf daar een maaltijd ter ere van Hem; Marta trad op als gastvrouw en Lazarus was een van degenen die met Hem aan tafel zaten. Maria kwam met een litra echte, heel dure nardusbalsem naar Jezus toe, zalfde daarmee zijn voeten en droogde die met haar haren af. Het huis werd vervuld van de balsemgeur. Judas Iskariot, een van zijn leerlingen, degene die Hem zou overleveren, merkte op: ‘Waarom heeft men die balsem niet voor driehonderd denariën verkocht en het geld aan de armen gegeven?' Dit zei hij niet omdat hij zo met de armen begaan was, maar omdat hij een dief was en zich, als beheerder van de kas, de inkomsten toe-eigende. Toen kwam Jezus tussenbeide: ‘Laat haar! Ze moest die balsem bewaren voor de dag van mijn begrafenis. De armen zullen jullie altijd bij je hebben, maar Mij niet.'
Heel veel Joden waren intussen te weten gekomen dat Hij daar was en kwamen eropaf, niet alleen vanwege Jezus maar ook omdat ze graag die Lazarus wilden zien die Hij uit de doden had opgewekt. De hogepriesters maakten toen plannen om ook Lazarus ter dood te brengen, want wegens hem liepen er veel Joden over, en ze gingen in Jezus geloven.
[Copyright © 1995 Katholieke Bijbelstichting]
Loven wij de Heer, Hem zij alle eer en dank.
De Mensenzoon is gekomen om te dienen,
wie groot wil zijn moet dienaar worden van allen.
Loven wij de Heer, Hem zij alle eer en dank.
Het evangelie van Johannes opent het lijdensverhaal met de maaltijd in Betanië in het huis van Marta, Maria en Lazarus, een familie die Jezus zeer dierbaar was. In die dagen van harde confrontatie met de farizeeën en de priesters van de tempel was het huis van die vrienden voor Hem een plaats van rust geworden. Het is nu zes dagen voor Pesach, zoals het ook voor ons is, en Jezus is weer bij hen aan tafel. Op een bepaald ogenblik tijdens de maaltijd staat Maria op, gaat naar Jezus, knielt aan zijn voeten, besprenkelt ze met kostbaar reukwerk en droogt ze met haar haren af. Er stijgt een geur van onbaatzuchtige liefde op die het huis vult. Elk gebaar van liefde, zelfs het kleinste, verspreidt zijn geur, zijn kracht. Judas echter bekijkt dit gebaar met argwaan: voor hem is dit geen uiting van liefde, maar verspilling. Hebzucht, de drang om te bezitten, had hem verblind. Jezus antwoordt Judas direct: "Laat haar!". Die zalf is een vooruitwijzing naar de olie waarmee zijn lichaam zal worden gebalsemd voor de begrafenis. Zijn kruisweg zal spoedig beginnen en zal leiden tot zijn dood. Maria heeft als enige van allen begrepen dat Jezus ter dood zal worden gebracht en dat Hij daarom bijzondere genegenheid en nabijheid nodig heeft, vandaar haar gebaar dat overdreven is, zoals hartstochtelijke liefde altijd overdreven is. Dit tedere en liefdevolle gebaar, zo groots in zijn eenvoud en concreetheid, staat symbool voor de weg naar verlossing: door dicht bij de armen, de zwakken, de ouderen te zijn, zijn wij dicht bij Jezus zelf. Dat is de zin van Jezus' woorden: "De armen zullen jullie altijd bij je hebben". Zij kunnen ons vertellen hoezeer zij de geur van vriendschap en genegenheid nodig hebben.
Het gebed is het hart van het leven van de Gemeenschap van Sant’Egidio. Het is haar eerste “werk”. Aan het einde van de dag komt elke Gemeenschap, of die nu klein of groot is, samen bij de Heer om het Woord te beluisteren en zich tot Hem te richten in het gebed. De leerlingen kunnen niet anders dan aan de voeten van Jezus zitten, zoals Maria van Bethanië, om het “betere deel” te kiezen (Lc 10, 42) en van Hem zijn gezindheid te leren (vgl. Fil 2, 5).
Elke keer dat de Gemeenschap zich tot de Heer richt, maakt ze zich die vraag eigen van de anonieme leerling: “Heer, leer ons bidden!” (Lc 11, 1). En Jezus, meester in het gebed, antwoordt: “Wanneer jullie bidden, zeg dan: Abba, Vader”.
Wanneer we bidden, ook in de geslotenheid van ons eigen hart, zijn we nooit alleen of verweesd. Integendeel, we zijn leden van de familie van de Heer. In het gemeenschappelijk gebed wordt naast het mysterie van het kindschap, ook dat van de broederschap en zusterschap duidelijk.
De Gemeenschappen van Sant’Egidio, verspreid over de wereld, verzamelen zich op de verschillende plaatsen die gekozen zijn voor het gebed en brengen de hoop en het verdriet van de “uitgeputte en hulpeloze mensenmenigte” waarover het Evangelie spreekt (Mt 9, 37) bij de Heer. Deze oude menigte omvat de inwoners van onze hedendaagse steden, de armen die zich bevinden in de marge van het leven, en iedereen die wacht om als dagloner te worden aangenomen (vgl. Mt 20).
Het gemeenschappelijk gebed verzamelt de schreeuw, de hoop, het verlangen naar vrede, genezing, zin en redding, die beleefd worden door de mannen en vrouwen van deze wereld. Het gebed is nooit leeg. Het stijgt onophoudelijk op naar de Heer opdat verdriet verandert in vreugde, wanhoop in blijheid, angst in hoop, eenzaamheid in gemeenschap. En het rijk Gods zal spoedig temidden van de mensen komen.