Lezing van Gods Woord
Loven wij de Heer, Hem zij alle eer en dank.
Iedereen die leeft en in Mij gelooft
zal in eeuwigheid niet sterven.
Loven wij de Heer, Hem zij alle eer en dank.
Hosea 6,1-6
‘Kom, laten we terugkeren tot de Heer;
Hij heeft ons verscheurd, Hij zal ons ook genezen;
Hij heeft wonden geslagen, Hij zal ze ook verbinden.
Na twee dagen maakt Hij ons weer levend,
op de derde dag laat Hij ons weer opstaan
om weer te leven in zijn nabijheid.
Wij willen de Heer liefhebben.
Wij willen moeite doen om Hem te kennen.
Zo zeker als de dageraad verschijnt
zo verschijnt Hij en komt Hij over ons als de regen,
als de lenteregen die de aarde drenkt.'
Wat moet Ik met u beginnen, Efraïm?
Wat moet Ik met u beginnen, Juda?
Uw liefde is als de ochtendnevel,
als de dauw die vroeg in de ochtend verdwijnt.
Daarom heb Ik op hen ingeslagen door de profeten,
heb Ik hen afgeslacht met mijn woorden:
mijn oordeel brak door als het licht.
Want barmhartigheid wil Ik, en geen offer,
en meer dan brandoffers, wil Ik kennis van God.
[Copyright © 1995 Katholieke Bijbelstichting]
Loven wij de Heer, Hem zij alle eer en dank.
Als je gelooft,
zal je Gods heerlijkheid zien, zo spreekt de Heer.
Loven wij de Heer, Hem zij alle eer en dank.
De bekering en de terugkeer naar de Heer komen niet van onszelf, ze ontstaan niet uit het verlangen naar persoonlijke volmaaktheid. In de beslissing om terug te keren ligt reeds het besef dat de Heer ons redt, ons geneest en ons ondersteunt. Zijn oordeel is een oordeel van vergeving, niet van veroordeling. Deze zekerheid is er voor ieder die berouw toont over de zonde. De profeet toont dat er een weg afgelegd moet worden. De vergeving en de genezing gebeuren niet automatisch, maar we moeten daar bewust een weg voor afleggen, nadenken, beslissingen nemen en gewoontes achterlaten. Dit laat de veertigdagentijd ons beleven. De tekst heeft het over twee dagen van verwachting en een derde dag om je weer op te richten en een nieuwe weg in te slaan. In de geestelijke traditie van de kerk vinden wij vele aanwijzingen in die richting. De bekering gebeurt niet in één keer, maar is een weg die dag na dag wordt afgelegd. De profeet zegt: "Wij willen de Heer liefhebben. Wij willen moeite doen om Hem te kennen. Zo zeker als de dageraad vertoont Hij zich, komt Hij over ons als de regen, als de lenteregen die de aarde drenkt". We mogen dus niet talmen, we mogen geen tijd verliezen en niet uitstellen. Dit is de gunstige tijd. Wij moeten dringend ons hart veranderen, want het evangelie moet verkondigd worden. De armen wachten en de wereld heeft nood aan woorden van hoop. Het is dan niet belangrijk om volmaakt te zijn, maar om missionair te zijn, om de verwachting van verandering voor jezelf en voor de wereld te voelen. In die zin heeft persoonlijke bekering een onontkoombare gemeenschaps- en sociale dimensie. We bekeren ons niet alleen om onze eigen verlossing veilig te stellen, we bekeren ons tot de Heer om samen met hem de wegen van de wereld te bewandelen, het evangelie te verkondigen en alle ziekten en gebreken te genezen.
Het gebed is het hart van het leven van de Gemeenschap van Sant’Egidio. Het is haar eerste “werk”. Aan het einde van de dag komt elke Gemeenschap, of die nu klein of groot is, samen bij de Heer om het Woord te beluisteren en zich tot Hem te richten in het gebed. De leerlingen kunnen niet anders dan aan de voeten van Jezus zitten, zoals Maria van Bethanië, om het “betere deel” te kiezen (Lc 10, 42) en van Hem zijn gezindheid te leren (vgl. Fil 2, 5).
Elke keer dat de Gemeenschap zich tot de Heer richt, maakt ze zich die vraag eigen van de anonieme leerling: “Heer, leer ons bidden!” (Lc 11, 1). En Jezus, meester in het gebed, antwoordt: “Wanneer jullie bidden, zeg dan: Abba, Vader”.
Wanneer we bidden, ook in de geslotenheid van ons eigen hart, zijn we nooit alleen of verweesd. Integendeel, we zijn leden van de familie van de Heer. In het gemeenschappelijk gebed wordt naast het mysterie van het kindschap, ook dat van de broederschap en zusterschap duidelijk.
De Gemeenschappen van Sant’Egidio, verspreid over de wereld, verzamelen zich op de verschillende plaatsen die gekozen zijn voor het gebed en brengen de hoop en het verdriet van de “uitgeputte en hulpeloze mensenmenigte” waarover het Evangelie spreekt (Mt 9, 37) bij de Heer. Deze oude menigte omvat de inwoners van onze hedendaagse steden, de armen die zich bevinden in de marge van het leven, en iedereen die wacht om als dagloner te worden aangenomen (vgl. Mt 20).
Het gemeenschappelijk gebed verzamelt de schreeuw, de hoop, het verlangen naar vrede, genezing, zin en redding, die beleefd worden door de mannen en vrouwen van deze wereld. Het gebed is nooit leeg. Het stijgt onophoudelijk op naar de Heer opdat verdriet verandert in vreugde, wanhoop in blijheid, angst in hoop, eenzaamheid in gemeenschap. En het rijk Gods zal spoedig temidden van de mensen komen.