Lezing van Gods Woord
Alleluia, alleluia, alleluia !
Ik ben de goede herder,
Mijn schapen luisteren naar mijn stem,
zij zullen één kudde en één schaapstal worden.
Alleluia, alleluia, alleluia !
Hebreeën 3,7-14
Het is zoals de heilige Geest zegt:
Vandaag, als u zijn stem hoort,
maak dan van uw hart geen steen,
zoals vroeger bij het oproer,
op de dag van de beproeving in de woestijn,
toen uw vaderen Mij hebben beproefd en uitgedaagd,
ofschoon zij mijn daden gezien hadden, veertig jaar lang.
Daarom werd Ik toornig op die generatie
en zei Ik: Altijd door dwaalt hun hart,
mijn wegen hebben zij niet willen kennen.
Daarom heb Ik gezworen in mijn toorn:
Nooit zullen zij mijn rust binnengaan.
Zorg ervoor, broeders en zusters, dat niemand onder u zo'n slechte en trouweloze gezindheid heeft, die leidt tot afval van de levende God. Spreek elkaar moed in, elke dag, zolang dat ‘vandaag' nog klinkt, zodat niemand van u versteend raakt door de begoocheling van de zonde. Want wij hebben slechts deel aan Christus, als we ons aanvankelijk vertrouwen ongeschokt bewaren tot het einde.
[Copyright © 1995 Katholieke Bijbelstichting]
Alleluia, alleluia, alleluia !
Ik geef jullie een nieuw gebod:
gij moet elkander liefhebben.
Alleluia, alleluia, alleluia !
De auteur van de Hebreeënbrief vraagt ons niet alleen om ons niet van God af te keren, en om dus te blijven luisteren naar zijn woord, maar ook om elkaar moed in te spreken "elke dag, zolang dat 'vandaag' nog klinkt, zodat niemand van u versteend raakt door de begoocheling van de zonde". Er zit een grote pastorale wijsheid in deze aansporing: alleen effectieve, dagelijkse broederlijkheid garandeert dat gelovigen ook leerlingen zullen blijven. De auteur richt zich tot de hele gemeenschap: alle "broeders en zusters" hebben de verantwoordelijkheid om zich om elkaar te bekommeren en om vooral bezorgd te zijn over hen die niet meer luisteren naar de stem van God. Elke leerling is geroepen om zijn ogen open te houden voor zijn broers en zussen, opdat die niet verloren gaan. In die zin wordt aan iedere leerling de "paraklesis" toevertrouwd, dat wil zeggen: de macht om zijn broers en zussen te troosten om de verharding van hun hart te voorkomen, want die verharding maakt een mens bitter, verongelijkt en egocentrisch. Je kan immers niet in je eentje, los van je broers en zussen een leerling van Jezus zijn: wij zijn pas leerlingen als we samen luisteren naar het woord van God. Als wij samen luisteren naar de Schrift spreekt immers dezelfde heilige Geest en maakt Hij hen die naar Hem luisteren tot één lichaam. Voortdurend luisteren maakt leerlingen van mensen in wier hart het woord gezaaid is. Het "vandaag" waar de brief op doelt, is het dagelijks leven dat verlicht wordt door het evangelie. Zo gaan we de rust binnen die de Heer aan zijn leerlingen schenkt. Elkaar aansporen, elkaar steunen en samen voor elkaar bidden bouwt de gemeenschap op als Gods familie waar wederzijdse liefde de regel wordt.
Het gebed is het hart van het leven van de Gemeenschap van Sant’Egidio. Het is haar eerste “werk”. Aan het einde van de dag komt elke Gemeenschap, of die nu klein of groot is, samen bij de Heer om het Woord te beluisteren en zich tot Hem te richten in het gebed. De leerlingen kunnen niet anders dan aan de voeten van Jezus zitten, zoals Maria van Bethanië, om het “betere deel” te kiezen (Lc 10, 42) en van Hem zijn gezindheid te leren (vgl. Fil 2, 5).
Elke keer dat de Gemeenschap zich tot de Heer richt, maakt ze zich die vraag eigen van de anonieme leerling: “Heer, leer ons bidden!” (Lc 11, 1). En Jezus, meester in het gebed, antwoordt: “Wanneer jullie bidden, zeg dan: Abba, Vader”.
Wanneer we bidden, ook in de geslotenheid van ons eigen hart, zijn we nooit alleen of verweesd. Integendeel, we zijn leden van de familie van de Heer. In het gemeenschappelijk gebed wordt naast het mysterie van het kindschap, ook dat van de broederschap en zusterschap duidelijk.
De Gemeenschappen van Sant’Egidio, verspreid over de wereld, verzamelen zich op de verschillende plaatsen die gekozen zijn voor het gebed en brengen de hoop en het verdriet van de “uitgeputte en hulpeloze mensenmenigte” waarover het Evangelie spreekt (Mt 9, 37) bij de Heer. Deze oude menigte omvat de inwoners van onze hedendaagse steden, de armen die zich bevinden in de marge van het leven, en iedereen die wacht om als dagloner te worden aangenomen (vgl. Mt 20).
Het gemeenschappelijk gebed verzamelt de schreeuw, de hoop, het verlangen naar vrede, genezing, zin en redding, die beleefd worden door de mannen en vrouwen van deze wereld. Het gebed is nooit leeg. Het stijgt onophoudelijk op naar de Heer opdat verdriet verandert in vreugde, wanhoop in blijheid, angst in hoop, eenzaamheid in gemeenschap. En het rijk Gods zal spoedig temidden van de mensen komen.