Lezing van Gods Woord
Alleluia, alleluia, alleluia !
Ik ben de goede herder,
Mijn schapen luisteren naar mijn stem,
zij zullen één kudde en één schaapstal worden.
Alleluia, alleluia, alleluia !
Lucas 21,20-28
Wanneer u Jeruzalem door legers omsingeld ziet, weet dan dat haar verwoesting dichtbij is. Laten de inwoners van Judea dan de bergen invluchten; wie in de stad is moet haar verlaten, en wie op het land is moet haar niet binnengaan. Dagen van vergelding zijn dit, waarin alles wat er geschreven staat in vervulling gaat. Wee de vrouwen die zwanger zijn in die dagen, of een kind aan de borst hebben, want het land zal in diepe nood verkeren en dit volk zal door Gods toorn worden getroffen. Ze zullen vallen door het scherp van het zwaard en als gevangenen worden afgevoerd naar alle heidense volken; en Jeruzalem zal door de heidenen vertrapt worden totdat de tijd van de heidenen voorbij is. Er zullen tekenen zijn aan de zon, de maan en de sterren, en op aarde zullen de volken in paniek raken, radeloos door het gebulder van de zee en de golven. De mensen zullen het besterven van schrik en spanning om wat de wereld gaat overkomen, want de hemelse machten zullen wankelen. Dan zullen ze de Mensenzoon met veel macht en heerlijkheid zien komen op een wolk. Als dat gaat gebeuren, sta dan op, recht en fier, want uw verlossing is dichtbij.'
[Copyright © 1995 Katholieke Bijbelstichting]
Alleluia, alleluia, alleluia !
Ik geef jullie een nieuw gebod:
gij moet elkander liefhebben.
Alleluia, alleluia, alleluia !
Het evangelie van vandaag gaat over het lot van Jeruzalem. De evangelisten Matteüs en Marcus kondigen alleen het einde van de tempel aan, terwijl bij Lucas de hele heilige stad verwoest wordt. Op het moment dat het liturgische jaar ten einde loopt, wil de kerk ons helpen te mediteren over het einde der tijden. Het woord van God openbaart ons het einde van ons leven: het Jeruzalem van de hemel. We wandelen in het aardse Jeruzalem met onze ogen gericht op de hemelse stad waar de Heer op ons wacht om ons samen met alle heiligen te omhelzen. Het beeld van het hemelse Jeruzalem, zoals dat door de Apokalyps wordt voorgesteld, benadrukt dat de christelijke redding niet individueel is, maar gemeenschappelijk. Niet op het niveau van een persoon, maar van alle volkeren. De Heer redt ons niet een voor een, apart, maar als gemeenschap, als volk, als volkeren die de vele woningen in Gods stad bewonen. Voor de christenen gebeurt de redding door hun inzet voor de maatschappij waarin ze leven, voor de steden waarin ze wonen, voor de metropolen waarin ze leven. Het beeld van de belegering van Jeruzalem doet ons ook denken aan de situatie van het huidige Jeruzalem, de stad van de drie religies: jodendom, christendom en islam. We mogen niet vergeten dat de woorden van de psalm ook voor ons gelden: "Mijn tong mag aan mijn gehemelte kleven, als ik niet mee aan u zou denken, [...] Jeruzalem" (Ps 137, 5-6). De stad haar moeilijkheden zijn ook de onze. Nooit mogen we ophouden om te bidden voor de "Stad van de Vrede". In haar zien we het hemelse Jeruzalem, waarin alle volkeren zich verzamelen rondom de enige God. De evangelist beschrijft de huidige wanorde in de wereld met apocalyptische termen. Hij beschrijft goed hoe de "volken in paniek zullen raken". Dan zullen wij als gelovigen "recht en fier opstaan", want de Mensenzoon is nabij. Hij is gekomen om onder de mensen te wonen opdat de wereld niet meer gebukt gaat onder het juk van het kwaad en het geweld. Hij is gekomen om aan iedereen de weg van de vrede te wijzen. De Heer heeft aan ons, gelovigen, in het bijzonder de verantwoordelijkheid toevertrouwd om aan de wereld de schoonheid en de kracht van het evangelie van de liefde en de vrede te tonen.
Het gebed is het hart van het leven van de Gemeenschap van Sant’Egidio. Het is haar eerste “werk”. Aan het einde van de dag komt elke Gemeenschap, of die nu klein of groot is, samen bij de Heer om het Woord te beluisteren en zich tot Hem te richten in het gebed. De leerlingen kunnen niet anders dan aan de voeten van Jezus zitten, zoals Maria van Bethanië, om het “betere deel” te kiezen (Lc 10, 42) en van Hem zijn gezindheid te leren (vgl. Fil 2, 5).
Elke keer dat de Gemeenschap zich tot de Heer richt, maakt ze zich die vraag eigen van de anonieme leerling: “Heer, leer ons bidden!” (Lc 11, 1). En Jezus, meester in het gebed, antwoordt: “Wanneer jullie bidden, zeg dan: Abba, Vader”.
Wanneer we bidden, ook in de geslotenheid van ons eigen hart, zijn we nooit alleen of verweesd. Integendeel, we zijn leden van de familie van de Heer. In het gemeenschappelijk gebed wordt naast het mysterie van het kindschap, ook dat van de broederschap en zusterschap duidelijk.
De Gemeenschappen van Sant’Egidio, verspreid over de wereld, verzamelen zich op de verschillende plaatsen die gekozen zijn voor het gebed en brengen de hoop en het verdriet van de “uitgeputte en hulpeloze mensenmenigte” waarover het Evangelie spreekt (Mt 9, 37) bij de Heer. Deze oude menigte omvat de inwoners van onze hedendaagse steden, de armen die zich bevinden in de marge van het leven, en iedereen die wacht om als dagloner te worden aangenomen (vgl. Mt 20).
Het gemeenschappelijk gebed verzamelt de schreeuw, de hoop, het verlangen naar vrede, genezing, zin en redding, die beleefd worden door de mannen en vrouwen van deze wereld. Het gebed is nooit leeg. Het stijgt onophoudelijk op naar de Heer opdat verdriet verandert in vreugde, wanhoop in blijheid, angst in hoop, eenzaamheid in gemeenschap. En het rijk Gods zal spoedig temidden van de mensen komen.