Lezing van Gods Woord
Alleluia, alleluia, alleluia !
Gij zijt een uitverkoren stam,
een koninklijk priestervolk, een heilige natie,
een volk door God verworven
om zijn grote daden te verkondigen.
Alleluia, alleluia, alleluia !
Lucas 17,11-19
Op zijn reis naar Jeruzalem trok Jezus door het grensgebied van Samaria en Galilea. Toen Hij een dorp inging, kwamen Hem tien melaatsen tegemoet. Ze bleven op een afstand staan en riepen luidkeels: ‘Jezus, Meester, heb medelijden met ons.' Toen Hij hen zag, zei Hij tegen hen: ‘Ga u aan de priesters laten zien.' Onderweg werden ze gereinigd. Een van hen kwam terug toen hij zag dat hij genezen was, en met luide stem verheerlijkte hij God. Hij wierp zich aan Jezus' voeten en bedankte Hem. Dit was een Samaritaan. Jezus zei daarop: ‘Er zijn er toch tien gereinigd! Waar blijven de negen anderen? Is er niemand teruggekomen om God eer te brengen, alleen deze vreemdeling?' En Hij zei tegen hem: ‘Sta op en ga weer; uw vertrouwen is uw redding.'
[Copyright © 1995 Katholieke Bijbelstichting]
Alleluia, alleluia, alleluia !
Jullie zullen heilig zijn,
want Ik ben heilig, zegt de Heer.
Alleluia, alleluia, alleluia !
Het is de tweede keer dat Lucas een genezing van melaatsheid vertelt (cf. Lc 5, 12-14). In tegenstelling tot de vorige keer stoppen de melaatsen op een afstand en schreeuwen hun behoefte aan genezing uit. Het is een schreeuw om hulp en steun zoals uit zoveel landen. En helaas, zo vaak luistert er niemand naar. Deze schreeuw is verwant met het gemeenschappelijke gebed dat christenen richten tot God, voor zichzelf en voor de wereld. Er is een gelijkenis tussen de kreet van de armen en het gebed van de kerk. In beide gevallen is het volk van de armen en dat van de leerlingen verenigd in de smeekbede om een wereld van gerechtigheid en vrede, van broederlijkheid en liefde. Zoals de hemelse Vader is Jezus niet doof voor het gebed van de armen. Zodra Hij hun schreeuw hoort, kijkt Hij naar hen en zegt hun dat ze zich aan de priesters moeten gaan tonen. Onderweg worden alle tien genezen. Slechts één van hen keert terug om de Heer te danken. Hij is een Samaritaan, een buitenlander, een gelovige met een andere godsdienst dan die van de joden. Nogmaals voert de evangelist een vreemdeling op als voorbeeldleerling. Zodra hij merkt dat hij genezen is, voelt hij de noodzaak om te danken, om al zijn dankbaarheid uit te spreken aan degene die hem heeft genezen. En Jezus is blij om deze Samaritaan, maar bedroefd om de anderen. Ja, de Heer moet bedankt worden. Niet omdat Hij dat nodig heeft, maar omdat het gezond voor ons is om te beseffen dat we alles aan Hem te danken hebben: wat we zijn, de gaven die we hebben gekregen komen allemaal van God. Gelukkig zijn wij als we, net zoals die melaatse, terugkeren naar de Heer en Hem aan zijn voeten danken voor de vele gaven die Hij ons heeft geschonken.
Het gebed is het hart van het leven van de Gemeenschap van Sant’Egidio. Het is haar eerste “werk”. Aan het einde van de dag komt elke Gemeenschap, of die nu klein of groot is, samen bij de Heer om het Woord te beluisteren en zich tot Hem te richten in het gebed. De leerlingen kunnen niet anders dan aan de voeten van Jezus zitten, zoals Maria van Bethanië, om het “betere deel” te kiezen (Lc 10, 42) en van Hem zijn gezindheid te leren (vgl. Fil 2, 5).
Elke keer dat de Gemeenschap zich tot de Heer richt, maakt ze zich die vraag eigen van de anonieme leerling: “Heer, leer ons bidden!” (Lc 11, 1). En Jezus, meester in het gebed, antwoordt: “Wanneer jullie bidden, zeg dan: Abba, Vader”.
Wanneer we bidden, ook in de geslotenheid van ons eigen hart, zijn we nooit alleen of verweesd. Integendeel, we zijn leden van de familie van de Heer. In het gemeenschappelijk gebed wordt naast het mysterie van het kindschap, ook dat van de broederschap en zusterschap duidelijk.
De Gemeenschappen van Sant’Egidio, verspreid over de wereld, verzamelen zich op de verschillende plaatsen die gekozen zijn voor het gebed en brengen de hoop en het verdriet van de “uitgeputte en hulpeloze mensenmenigte” waarover het Evangelie spreekt (Mt 9, 37) bij de Heer. Deze oude menigte omvat de inwoners van onze hedendaagse steden, de armen die zich bevinden in de marge van het leven, en iedereen die wacht om als dagloner te worden aangenomen (vgl. Mt 20).
Het gemeenschappelijk gebed verzamelt de schreeuw, de hoop, het verlangen naar vrede, genezing, zin en redding, die beleefd worden door de mannen en vrouwen van deze wereld. Het gebed is nooit leeg. Het stijgt onophoudelijk op naar de Heer opdat verdriet verandert in vreugde, wanhoop in blijheid, angst in hoop, eenzaamheid in gemeenschap. En het rijk Gods zal spoedig temidden van de mensen komen.