GEBED IEDERE DAG

Gebed op de dag des Heren
Woord van god elke dag

Gebed op de dag des Heren

24STE ZONDAG DOOR HET JAAR
Gedachtenis van Maria, de moeder van Jezus, die bedroefd onder het kruis staat, en aan allen die leven in medelijden met wie gekruisigd is, alleen gelaten en veroordeeld.
Lees meer

Libretto DEL GIORNO
Gebed op de dag des Heren
Zondag 15 september

24STE ZONDAG DOOR HET JAAR
Gedachtenis van Maria, de moeder van Jezus, die bedroefd onder het kruis staat, en aan allen die leven in medelijden met wie gekruisigd is, alleen gelaten en veroordeeld.


Eerste Lezing

Jesaja 50,5-9

De Heer god heeft mijn oor geopend,
en ik heb mij niet verweerd,
ik ben niet teruggedeinsd.
Mijn rug heb ik prijsgegeven aan hen die mij wilden slaan,
en mijn wangen aan hen die mij de baard uitrukten;
mijn gezicht heb ik niet onttrokken
aan beschimping en bespuwing.
De Heer god staat mij bij,
daarom kom ik niet bedrogen uit;
daarom maak ik mijn gezicht hard als een steen,
omdat ik weet dat ik niet beschaamd zal worden.
Hij die mij vrijspreekt is dichtbij;
wie spant een rechtszaak tegen mij aan?
Laat ons een proces beginnen!
Wie is mijn tegenpartij?
Laat hij naar voren treden!
Zie, de Heer god staat mij bij;
wie veroordeelt mij dan nog?
Zie, zij zullen allen in flarden uiteenvallen,
als een kleed dat door de motten is stukgevreten.

Psalmgezang

Psalm 116 (114)

Ik mag weer leven onder Gods oog
in ?t land van de levenden.

De Heer heb ik lief, want Hij luistert,
Hij hoort mijn smekende stem;
Hij heeft mij aandacht geschonken
telkens als ik tot Hem riep.

De dood hield mij al in zijn strikken,
het net van het schimmenrijk viel op mij neer,
ik ging onder zorgen gebukt.
Toen riep ik de Naam van de Heer aan:
ach, red mij, Heer, van de dood!

De Heer is goed en rechtvaardig,
barmhartig is onze God.
Eenvoudigen biedt Hij bescherming;
Hij heeft mij gered uit de nood.

De Heer ontrukte mijn ziel aan de dood,
Hij droogde mijn tranen en steunde mijn voet.
Ik mag weer leven onder Gods oog
in 't land van de levenden.

Tweede Lezing

Jakobus 2,14-18

Broeders en zusters, wat baat het een mens te beweren dat hij geloof heeft, als hij geen daden kan laten zien? Kan zo'n geloof hem soms redden? Stel dat een broeder of zuster geen kleren heeft en niets om te eten, en iemand van u zou hun zeggen: ‘Ga in vrede, houd u warm en eet maar goed', zonder hun te geven wat ze nodig hebben, wat heeft dat voor zin? Zo is ook het geloof, op zichzelf genomen, als het zich niet uit in daden, dood. Maar iemand zal zeggen: ‘U hebt het geloof, maar ik heb de daad.' Bewijs me eens dat u geloof hebt, als u geen daden kunt tonen; dan zal ik u uit mijn daden mijn geloof bewijzen.

Evangelie

Alleluia, alleluia, alleluia !

Gisteren ben ik met Christus begraven,
vandaag verrijs ik met U die verrezen zijt.

Alleluia, alleluia, alleluia !

Marcus 8,27-35

Jezus en zijn leerlingen trokken naar de dorpen bij Caesarea van Filippus. En onderweg vroeg Hij zijn leerlingen: ‘Wie zeggen de mensen dat Ik ben?' Ze zeiden Hem: ‘Johannes de Doper, volgens anderen Elia, en weer anderen zeggen: “Een van de profeten.” ' Hij vroeg hun: ‘En jullie, wie zeggen jullie dat Ik ben?' Petrus antwoordde Hem: ‘U bent de Messias.' Hij verbood hun met iemand over Hem te spreken. Hij begon hun uit te leggen: de Mensenzoon moet veel lijden, Hij moet verworpen worden door de oudsten, hogepriesters en schriftgeleerden, ter dood gebracht worden, en na drie dagen opstaan. Hij sprak hierover ronduit. Petrus nam Hem apart en begon Hem de les te lezen. Maar Hij keerde zich naar zijn leerlingen, keek hen aan en berispte Petrus: ‘Weg daar, achter Mij, satan, want jouw gedachten zijn niet Gods gedachten, maar die van mensen.' Hij riep de menigte met de leerlingen bij zich en zei tegen hen: ‘Als iemand achter Mij aan wil komen, laat hij dan met zichzelf breken, zijn kruis opnemen en Mij volgen. Want wie zijn leven wil redden, zal het verliezen. Wie zijn leven verliest vanwege Mij en de goede boodschap, zal het redden.

[Copyright © 1995 Katholieke Bijbelstichting]

 

Alleluia, alleluia, alleluia !

Gisteren ben ik met Christus begraven,
vandaag verrijs ik met U die verrezen zijt.

Alleluia, alleluia, alleluia !

Homilie

Het verhaal speelt zich af in Galilea, terwijl Jezus rondtrekt in de dorpen rond Caesarea van Filippus. Dit stadje bevond zich vrij ver van Jeruzalem, in bijna volledig heidens gebied. De evangelist lijkt wel te willen aangeven dat het van hier is dat de weg van Jezus naar Jeruzalem vertrekt. Vanaf hier spreekt Jezus "ronduit" met zijn leerlingen, zonder dat iets Hem tegenhoudt. Onderweg ondervraagt Hij hen over wat de mensen van Hem denken. Midden in het verhaal horen we de "centrale vraag" van het hele evangelie: wat is Jezus' ware identiteit? Daarom laat Jezus de mening van de mensen terzijde, om zich specifiek tot zijn leerlingen te richten: "En jullie, wie zeggen jullie dat Ik ben?". Petrus antwoordt Hem voluit: "U bent de Messias" ("Christus" is de Griekse vertaling van het Hebreeuwse "Messias", wat letterlijk "de gezalfde" betekent).
Na deze geloofsbelijdenis begint Jezus te spreken over zijn lijdensweg - Hij zal er vanaf nu nog twee keer over spreken. Hij legt uit dat de Mensenzoon veel zal moeten lijden, dat Hij verworpen zal worden door de oudsten, hogepriesters en schriftgeleerden, ter dood zal gebracht worden en de derde dag zal opstaan uit de doden. Als Petrus deze woorden hoort, neemt hij Jezus apart en begint Hem de les te lezen. Hij had de onvergelijkbare grootheid van Jezus erkend en de hoogste titel voor Hem gebruikt, maar hij kon de aankondiging van het "einde" niet accepteren. Hier botsen twee opvattingen over de betekenis van de Messias met elkaar: aan de ene kant hebben we de opvatting van Petrus, die uitgaat van kracht, almacht en de komst van een politiek rijk, en aan de andere kant de opvatting van Jezus, die zichzelf zal vernederen tot aan de dood en die uiteindelijk zal verrijzen.
Jezus roept de menigte bij zich en zegt hun dat iemand, als hij Hem wil volgen, met zichzelf moet breken, zijn kruis opnemen en Hem volgen. En Hij voegt hieraan toe: wie zijn leven zo verliest, zal het redden. Dit alles zal duidelijk worden op de dag van de verrijzenis. Maar nu reeds weten we dat de weg van de dienst aan het evangelie en aan de Heer leidt tot het volle leven.

Het gebed is het hart van het leven van de Gemeenschap van Sant’Egidio. Het is haar eerste “werk”. Aan het einde van de dag komt elke Gemeenschap, of die nu klein of groot is, samen bij de Heer om het Woord te beluisteren en zich tot Hem te richten in het gebed. De leerlingen kunnen niet anders dan aan de voeten van Jezus zitten, zoals Maria van Bethanië, om het “betere deel” te kiezen (Lc 10, 42) en van Hem zijn gezindheid te leren (vgl. Fil 2, 5).

Elke keer dat de Gemeenschap zich tot de Heer richt, maakt ze zich die vraag eigen van de anonieme leerling: “Heer, leer ons bidden!” (Lc 11, 1). En Jezus, meester in het gebed, antwoordt: “Wanneer jullie bidden, zeg dan: Abba, Vader”.

Wanneer we bidden, ook in de geslotenheid van ons eigen hart, zijn we nooit alleen of verweesd. Integendeel, we zijn leden van de familie van de Heer. In het gemeenschappelijk gebed wordt naast het mysterie van het kindschap, ook dat van de broederschap en zusterschap duidelijk.

De Gemeenschappen van Sant’Egidio, verspreid over de wereld, verzamelen zich op de verschillende plaatsen die gekozen zijn voor het gebed en brengen de hoop en het verdriet van de “uitgeputte en hulpeloze mensenmenigte” waarover het Evangelie spreekt (Mt 9, 37) bij de Heer. Deze oude menigte omvat de inwoners van onze hedendaagse steden, de armen die zich bevinden in de marge van het leven, en iedereen die wacht om als dagloner te worden aangenomen (vgl. Mt 20).

Het gemeenschappelijk gebed verzamelt de schreeuw, de hoop, het verlangen naar vrede, genezing, zin en redding, die beleefd worden door de mannen en vrouwen van deze wereld. Het gebed is nooit leeg. Het stijgt onophoudelijk op naar de Heer opdat verdriet verandert in vreugde, wanhoop in blijheid, angst in hoop, eenzaamheid in gemeenschap. En het rijk Gods zal spoedig temidden van de mensen komen.