Aan de grens… en daar voorbij. Een verhaal uit de vluchtelingenkampen tussen Servië en Hongarije

De Gemeenschap van Sant’Egidio van Hongarije gaat door met het aanwezig zijn onder de migranten die aan de grenzen van Europa verblijven. We publiceren hier een verhaal over een van deze bezoeken. We bedanken Sara, die het geschreven en gestuurd heft.

We bevinden ons aan de grens tussen Hongarije en Servië op een koude ochtend in april. We zijn hier met János, docent Engels, Laci doctor in de informatica, en mijzelf, trainee bij een humanitaire organisatie. Zij hongaren, ik italiaanse, en hier zijn we. Het deel zijn van Sant’Egidio verenigt ons. 

Zij zijn vrijwilligers in Szeged, ik in Boedapest. We komen uit verschillende omgevingen en heben verschillende leeftijden, maar we doen dit graag, en gaan helemaal op in het sorteren van de goederen die we naar de vluchtelingen aan de grens zullen brengen. 

We gaan eerst naar het vluchtelingenkamp bij Subotica, in Servisch gebied en daarna naar de kampen in Röske en Horgos, aan de grens van Hongarije en Servië. Het eerste doel van de dag is om Mehrdad te bereiken, een Afghaanse jongen – met hem zullen we naar de twee kampen gaan.
We laten onze paspoorten zien en steken na de controles de Hongaars-Servische grens over. Bij een grasveld ontmoeten we Mehrdad. Mehrdad heft een geweldige glimlach. Hij is hier aangekomen via een van de reizen waarover je vaak hoort praten: hij is vertrokken uit Pakistan, aangekomen in Turkije, heeft Griekenland bereikt via de zee, en is daarna te voet verder gegaan via de ‘Balkanroute’. Hij is aangekomen in Servië en woont al maanden in het vluchtelingenkamp van Röszke, aan de Hongaars-Servische grens. Onderweg van de grens naar het kamp van Subotica, het eerste kamp dat we bezoeken, vertelt hij ons over de reis, en zijn verhaal, over de situatie in het kamp waar hij verblijft en hoe hij daar leeft. Ik vraag hem wat hij overdag doet. “Niets”, antwoordt hij. Maar hij voegt er gelijk aan toe dat hij erg van geschiedenis houdt en graag leest. 

Aan de andere kant van de muur staan de containers waarin de migranten in Hongarije moeten verblijven, in afwachting van het resultaat van het verzoek om internationale bescherming. Hij legt ons de verschillende kleuren uit: blauw voor singles, rood en wit voor gezinnen. Samen bereiken we het vluchtelingenkamp van Subotica, in het noorden van Servië. We worden verwelkomd door een groep kleine kinderen die ons nieuwsgierig omringen en ons verder naar het kamp begeleiden. We lopen langs de tenten van het Servische Rode Kruis. We laten achter wat we voor hen hebben meegenomen: fruit en groenten. Irak, Afghanistan, Syrië, Pakistan; bijna alle landen van het Midden-Oosten zijn vertegenwoordigd. Het lukt ons om wat woorden uit te wisselen met een kind uit Irak, maar er wordt ons gevraagd het kamp te verlaten.


We verlaten het kamp, en vertrekken naar een ander: Szeged. Het bevindt zich precies op de grens tussen Hongarije en Servië. Ik stap uit de Jeep en mijn voeten zakken weg in een mengsel van tufsteen en fijn zand. Ik zet een aantal stappen en kijk naar de muur voor mij. Ik kan niets anders zeggen dan “o God”… ik bevind me voor het bekende metalen hek dat in de zomer van 2015 werd gebouwd langs de grens van Hongarije en Servië. Het tweede hek zou in mei klaar moeten zijn, maar indrukwekkenderwijs zie ik dat het al af is. Achter het hek, of eigenlijk de hekken, bevinden zich tientallen containers in dezelfde kleuren waarover Mehrdad ons vertelde. Er wordt ons verteld dat de politie hier niet vaak langskomt; er zijn camera’s die alles in de gaten houden. Ik besluit een stuk langs de barrière te lopen, Laci volgt me: we lopen tussen de tenten van het Hoge Commisariaat van de Verenigde Naties voor vluchtelingen, er zijn pannen, schoenen, kampeergasstellen. We vragen ons af hoe de mensen in het kamp de temperaturen van afgelopen winter hebben kunnen weerstaan, of de zomer, in tenten die erg heet worden. Uit de containers horen we kinderstemmen, maar we zien niemand. We keren terug en ontmoeten tot onze vreugde twee vrienden van Mehrdad, allebei erg jong. Ik kijk naar hen en moet denken aan hoe sterk ze moeten zijn om deze omstandigheden te kunnen weerstaan, ik denk aan hun lege dagen, zonder werk of ontspannende activiteiten… Mehrdad houdt van geschiedenis, van lezen, waarom hem niet inzetten om bijvoorbeeld geschiedenis te onderwijzen aan de jongsten in het kamp? Waarom toestaan dat deze jongeren hun leven nutteloos voorbij laten gaan terwijl zij moeten wachten op hun vraag om bescherming van de verschillende gevaren waarvoor zij gevlucht zijn? Zou het geld voor de bouw van de muur niet gebruikt kunnen worden voor programma’s voor de sociale integratie van de migranten? Misschien zal niemand naar onze vragen luisteren. Maar deze jongens verliezen hun glimlach niet, ze zijn sterk. Ze hopen dat er ook voor hen een veilige toekomst kan zijn. 


 Mehrdad blijft hier achter, in ‘zijn’ kamp. “Good luck guys”, we omhelzen hen, we laten het kamp achter ons, gaan opnieuw langs de grenscontrole, en zijn weer in Hongarije. Verhalen van levens, drama’s, gevaarlijke reizen, hoop. We bespreken wat we gezien hebben, we voelen ons verbitterd, hebben veel, te veel vragen, vooral over het nut van die muur. Waarom mensen vasthouden aan de grens van twee landen, in tenten van plastic, ver van de bewoonde wereld, omringd door een barrière van 175 kilometer van dubbele hekken met daarop een strook van dubbel prikkeldraad? We begrijpen het oprecht niet. Een ding weten we echter zeker: we zijn er trots op dat we mensen hebben kunnen ontmoeten die op een door de wereld vergeten plek verblijven, en die daar, ondanks alles, elke dag de kracht vinden om te vechten en hopen op een betere wereld, ver van de vervolgingen en de bommen.