Lezing van Gods Woord
Alleluia, alleluia, alleluia !
Iedereen die leeft en in Mij gelooft
zal in eeuwigheid niet sterven.
Alleluia, alleluia, alleluia !
Lucas 20,27-40
Nu kwamen er enkele sadduceeën bij Hem met een vraag. Zij bestrijden dat er een opstanding is. ‘Meester,' zeiden ze, ‘Mozes heeft ons dit voorgeschreven: als een getrouwd man sterft zonder dat hij kinderen heeft, moet zijn broer trouwen met die vrouw en nakomelingen verwekken voor zijn broer. Nu waren er eens zeven broers. De eerste trouwde met een vrouw en stierf kinderloos. Ook de tweede en de derde trouwden met haar, en zo alle zeven, maar ze stierven allen zonder kinderen na te laten. Nadien stierf ook de vrouw. Wiens vrouw zal zij nu zijn bij de opstanding? Ze hebben haar toch alle zeven als vrouw gehad.' Jezus zei tegen hen: ‘De kinderen van deze wereld huwen en worden uitgehuwelijkt, maar zij die waardig zijn bevonden om deel te krijgen aan de andere wereld en aan de opstanding uit de doden, huwen niet en worden niet uitgehuwelijkt. Zij kunnen immers niet meer sterven, want ze zijn aan engelen gelijk, en als kinderen van de opstanding zijn het kinderen van God. Dat de doden worden opgewekt, heeft Mozes zelf te verstaan gegeven in het verhaal van de doornstruik, waarin hij de Heer aanduidt als de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob. Hij is geen God van doden maar van levenden, want voor Hem leven ze allemaal.' Nu namen enkele schriftgeleerden het woord. ‘Meester,' zeiden ze, ‘dat hebt U goed gezegd.' Want men durfde Hem verder niets meer te vragen.
[Copyright © 1995 Katholieke Bijbelstichting]
Alleluia, alleluia, alleluia !
Als je gelooft,
zal je Gods heerlijkheid zien, zo spreekt de Heer.
Alleluia, alleluia, alleluia !
De sadduceeën geloven niet in de opstanding, het zijn realistische en materiële mensen die uit principe alleen geloven in wat ze zien en denken dat te kunnen vastklinken in een wet. Ze stellen een polemische vraag aan Jezus, ze leggen Hem het hypothetische geval voor van een vrouw die, na weduwe te zijn geworden, hertrouwt: wiens vrouw zal zij volgens de wet na haar dood zijn? Die mannen lezen het leven met de ogen van de wet, van de regels, ze geloven niet in de opstanding, ze geloven dat de dood het einde van alles is, en ze geloven dat dit gemakkelijk kan worden aangetoond vanuit de wet en vanuit wat we met onze ogen waarnemen. Niet geloven in de opstanding betekent niet geloven in de hoop en leven in de berusting dat er niets kan veranderen. Hoe vaak wordt die idee van onmogelijkheid ook niet onze wet? Als je niet in de opstanding gelooft, lijkt de wet van het kwaad en de dood altijd de overhand te hebben. Jezus geeft zich niet over aan deze wet, maar reageert met het realisme van het geloof. De sadduceeën geloven wel in de wet, maar ze weten niet hoe ze naar het leven moeten kijken. Ze blijven stilstaan bij de casuïstiek, maar kunnen geen antwoorden geven. In zijn antwoord aan de sadduceeën vertelt Jezus het tegenovergestelde: "De kinderen van deze wereld huwen en worden uitgehuwelijkt" - ze beleven alles als een gewoonte en hun relaties beschouwen ze als bezittingen - maar, gaat Jezus verder, "zij die waardig zijn bevonden om deel te krijgen aan de andere wereld en aan de opstanding uit de doden [...] zijn aan engelen gelijk, en als kinderen van de opstanding zijn het kinderen van God". Er is een andere wereld mogelijk, een andere wereld dan die van ons heden. De opstanding is leven dat niet eindigt, het is een venster naar de eeuwigheid, waar er niet langer de wet van de mens is om de relaties tussen mensen te reguleren, maar alleen de liefde van God, die de liefde is van een vader voor zijn kinderen. Maar al te vaak accepteren we dat we slechts kinderen van deze wereld zijn, van haar absurde wetten die scheiding teweeg brengen, onderscheid maken en uitsluiten. Vandaag vraagt Jezus ons om kinderen van de opstanding te zijn en te leven als "engelen", die de wereld zijn ingestuurd om voor onze broers en zussen te zorgen en om verder te durven kijken dan de wereld waarin we leven.
Het gebed is het hart van het leven van de Gemeenschap van Sant’Egidio. Het is haar eerste “werk”. Aan het einde van de dag komt elke Gemeenschap, of die nu klein of groot is, samen bij de Heer om het Woord te beluisteren en zich tot Hem te richten in het gebed. De leerlingen kunnen niet anders dan aan de voeten van Jezus zitten, zoals Maria van Bethanië, om het “betere deel” te kiezen (Lc 10, 42) en van Hem zijn gezindheid te leren (vgl. Fil 2, 5).
Elke keer dat de Gemeenschap zich tot de Heer richt, maakt ze zich die vraag eigen van de anonieme leerling: “Heer, leer ons bidden!” (Lc 11, 1). En Jezus, meester in het gebed, antwoordt: “Wanneer jullie bidden, zeg dan: Abba, Vader”.
Wanneer we bidden, ook in de geslotenheid van ons eigen hart, zijn we nooit alleen of verweesd. Integendeel, we zijn leden van de familie van de Heer. In het gemeenschappelijk gebed wordt naast het mysterie van het kindschap, ook dat van de broederschap en zusterschap duidelijk.
De Gemeenschappen van Sant’Egidio, verspreid over de wereld, verzamelen zich op de verschillende plaatsen die gekozen zijn voor het gebed en brengen de hoop en het verdriet van de “uitgeputte en hulpeloze mensenmenigte” waarover het Evangelie spreekt (Mt 9, 37) bij de Heer. Deze oude menigte omvat de inwoners van onze hedendaagse steden, de armen die zich bevinden in de marge van het leven, en iedereen die wacht om als dagloner te worden aangenomen (vgl. Mt 20).
Het gemeenschappelijk gebed verzamelt de schreeuw, de hoop, het verlangen naar vrede, genezing, zin en redding, die beleefd worden door de mannen en vrouwen van deze wereld. Het gebed is nooit leeg. Het stijgt onophoudelijk op naar de Heer opdat verdriet verandert in vreugde, wanhoop in blijheid, angst in hoop, eenzaamheid in gemeenschap. En het rijk Gods zal spoedig temidden van de mensen komen.